Het wonen in de jaren '70

De groeikern

Het begrip ‘groeikern’ is afkomstig uit het eerste deel van de Derde nota over de ruimtelijke ordening, de Oriënteringsnota (1974), waar de groeikern gedefinieerd wordt als ‘een kern, die een sterke groei moet doormaken, vooral ten behoeve van een nabijgelegen (grotere) stad, indien deze groei exceptioneel groot is in vergelijking met de omvang van de kern zelf’. Het Nederlandse groeikernenbeleid was een poging om de voortschrijdende suburbanisatie in vooral de Randstad in goede banen te leiden. Het idee vond zijn oorsprong echter al in 1958, in het rapport ‘De ontwikkeling van het Westen des Lands’, waarin gesproken werd over de noodzaak tot een ‘overloopbeleid’ te komen. Het idee was om de bevolkingsgroei niet alleen op te vangen in de bestaande centrumsteden, maar ook door uitbreidingen van bestaande middelgrote steden van 50.000 à 100.000 inwoners.

Het beleid legde bureau Sterenberg geen windeieren. Het bureau was onder meer actief in de groeikernen Spijkenisse, Zoetermeer, Nieuwegein en Lelystad.

Emmen

Dit dorp zou de komende decennia uitgroeien tot een middelgrote industriestad. Door het wegvallen van de turf- en verveningsindustrie en de daardoor ontstane werkloosheid waren er grote sociale en maatschappelijke problemen ontstaan. Rond 1940 was meer dan de helft van de inwoners van Emmen ‘steuntrekker’ en ongeveer duizend gezinnen leefden in krotten, keten, woonwagens en op woonschepen.

Zowel het Rijk als de gemeente ontwikkelde een actief beleid dat zich richtte op het aantrekken van nieuwe industrie. Nieuwe industrie moest overigens niet alleen een oplossing bieden voor de enorme werkloosheid, maar ook leiden tot een ontlasting van de Randstad.

De buitendorpen

Door de grote expansie van Emmen op industrieel gebied kwamen er niet alleen honderden nieuwe arbeidsplaatsen bij, maar steeg ook de behoefde aan nieuwe en betere woningen. Vooral de situatie in het buitengebied was zorgwekkend. Van de 444 krotten en keten die de gemeente Emmen in 1954 telde, stond het merendeel (91,9 %) in de buitendorpen. Ter vervanging van de krotwoningen liet de gemeente tussen 1954-1967 ongeveer zevenhonderd nieuwe woningen bouwen. De buitendorpen veranderden hiermee aanzienlijk, niet alleen vanwege de (relatief) vele nieuwbouw, maar ook door het uiterlijk van de nieuwe woningen. In plaats van ‘traditionele’, vrijstaande woningen met zadeldaken, koos de gemeente voor rijtjeswoningen met platte daken: voor de buitendorpen een nieuw fenomeen.

Jan Sterenberg ontwierp in opdracht van de gemeente in 1954 twee woningbouwprojecten in Nieuw-Amsterdam. Aan de Jagerslaan verrezen vier blokjes met elk vier woningen en nabij de Wijkstraat nog eens drie blokjes van elk zes woningen, ontworpen in samenwerking met architect H.T. Timmer uit Winschoten. Voor het uitbreidingsplan Klazienaveen ontwierp Sterenberg in 1955 in opdracht van de gemeente nog eens 26 woningen.

Emmermeer, 1947-1960

Voor Emmermeer ontwierp Sterenberg in 1956 woningen rond de Dr. H. Blinkstraat, de Magninstraat en de J. van der Veenstraat. Woningen van hetzelfde ontwerp werden twee jaar later gebouwd aan de Mr. J. van Lierstraat en de Warmeerweg. Ook Warenhuis Feunekes aan de Warmeerweg 2 uit omstreeks 1956 is van zijn hand.

In 1959 ontwierp Sterenberg in opdracht van Bouwbedrijf Van Os vijf flats met negentig etagewoningen aan de Varenkamp, bedoeld voor middenkader-werknemers. Ook was Sterenberg betrokken bij de bouw van het winkelcentrum aan de Haagjesweg in 1960-1964 in opdracht van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Hier zouden naar zijn ontwerp tussen 1961 en 1974 ook nog 72 etagewoningen met bergingen en 24 kantoren verrijzen, in opdracht van nv Aannemingsbedrijf J. van Egteren en Zoon te Enschede en uitgevoerd door Fa. Hemmen en Lanting uit Ter Apel.

Angelslo, 1956-1964

De wijk Angelslo werd, in tegenstelling tot Emmermeer, als één geheel ontworpen. De stedenbouwkundigen Niek de Boer en André de Jong maakten vanaf 1956 een plan op basis van de gedachte van de ‘Open groene stad’. Angelslo (en de later gebouwde wijk Emmerhout) zou een eind ten oosten van het oude centrum komen te liggen, hiervan gescheiden door een parkachtig, bosrijk gebied. Dwars door deze groene zone was een grote weg geprojecteerd, die de nieuwe wijk met het centrum van de stad zou verbinden. Langs deze centrale ontsluitings-as, de Statenweg, zouden ook de centrale voorzieningen komen. Aan weerszijden van de centrale as werden zes woonbuurten gesitueerd, waarin doorgaand verkeer onmogelijk was; hiermee was het ‘woonhof’ uitgevonden, als voorloper van het ‘woonerf’ dat in Emmerhout voor het eerst in Nederland zou worden toegepast. Er werd gewerkt met compacte blokjes van rijenhuizen en gestapelde woningen, waardoor er veel ruimte over was voor groen. De vormgeving van de woningblokjes was sober en uniform, maar dankzij de hoogteverschillen, houtwallen, een tweetal hunebedden en de es ten westen van het voormalige dorp werd een bijzondere, intieme sfeer geschapen.

Alle woningen in de wijk werden ontworpen door Jan Sterenberg, Antonius A. Oosterman en gemeentearchitect Strikwerda. De architecten Rik Riksen en Harm Meijer van bureau Sterenberg waren eveneens verantwoordelijk voor het ontwerp van het winkelcentrum (met Sociaal Cultureel Centrum De Marke) aan de Statenweg, dat gebouwd werd in 1963-1964.

Lewenborg (Groningen)

Zwolle

Centruminrichting 

Hoogeveen

Een van de eerste grote woningbouwopdrachten buiten de regio Ter Apel-Emmen kreeg bureau Sterenberg in 1961, voor het ontwerp van tweehonderd eengezinswoningen in de nieuwe wijk Wolfsbos, aan de zuidoostkant van Hoogeveen.

Modelwoning in Hoogeveen

‘Hoe te wonen’ was een vaardigheid, waartoe volgens architecten en woningbouwverenigingen de meeste mensen in de jaren zestig nog niet in staat waren. Een van de woningen werd na het gereedkomen in 1964 door de stichting Goed Wonen ingericht als modelwoning. De stichting Goed Wonen, opgericht in 1946, wilde:

Het wonen in Nederland op een hoger peil brengen door verbetering van de woninginrichting in de ruimste zin van het woord, door het bevorderen van de productie en distributie van meubelen, stoffering, gebruiksvoorwerpen enz., die aan bepaalde esthetische, technische en sociale eisen voldoen.’ De stichting wilde het Nederlands interieur bevrijden van wansmaak: ‘Een eiken rookstoel is fout; rotanmeubels zijn goed. Bloemetjesbehang en zware gordijnen zijn fout; witte muren en frisse tinten zijn goed!’, oftewel: ‘Smaak is een kwestie van opvoeding.

De modelwoning in Wolfsbos werd ingericht door interieurarchitect Cora Nicolaï-Chaillet, de vrouw van architect Arno Nicolaï. Jan Sterenberg had vrij eenvoudige woningen ontworpen van twee bouwlagen met een plat dak. De woningen hadden op de begane grond een hal, een keuken en een woonkamer. Aan de voorzijde was een uitgebouwde bijkeuken (met kolenhok). Op de verdieping bevonden zich een douche, drie slaapkamers en een knutsel-, naai- en huiswerkkamer, die tevens dienst kon doen als logeerkamer. Over het stenen platje voor het huis schreef Cora: ‘Met enige zelfdiscipline van de a.s. bewoners kan zo’n “stenen” tuintje een alleraardigst ingangselement vormen. Maar wanneer men er konijnenhokken en afgedankte rommel gaat neerzetten, in plaats van decoratieve planten, wordt het natuurlijk een troep.


Voor de wijk Gorecht-Oost in Hoogeveen ontwierp bureau Sterenberg een nieuw winkelcentrum (1973), alsmede een flatgebouw (1978).

Bijlmermeer (Amsterdam)

Kelbergen

Buytenwegh de Leyens (Zoetermeer)